Vroeger woonden cliënten in grote groepen. In de jaren 70 werden de dagzalen huiselijker. Nu hebben de meeste cliënten een woon-/slaapkamer met hun eigen sleutel.
Tot in de jaren zestig leefden mannen en vrouwen, jongens en meisjes gescheiden in paviljoens. De groepen waren met 30-40 personen vrij groot. De paviljoens waren praktisch, maar vaak ook saai. Vanaf de jaren dertig kwam er steeds meer aandacht voor huiselijkheid. Een aantekening van de Ermelose dokter Dekker uit 1937 spreekt boekdelen: "De oude gebouwen op 's Heeren Loo waren hoog van verdieping, waarmede ramen en deuren verband houden, hetgeen niet direct de gezelligheid en het aantrekkelijke in de hand werkt. Daarbij komt dat de muren wit gepleisterd waren en in het verleden steeds waren gewit."
Vanaf de jaren zeventig werden de groepen gehalveerd en gemengd. In diezelfde periode werd het groepsleven steeds meer losgelaten. Spelletjes en gezamenlijke vieringen verschoven naar de achtergrond door de komst van de televisie.
De opleiding tot Z-verpleegkundige was heel lang een inservice-opleiding: school en werk werden afgewisseld waardoor leerlingen het vak in de praktijk en in de lesbanken leerden. In dit filmfragment vertelt een leerling-verpleegkundige over haar ervaringen in het werken in een woongroep in de jaren negentig.
Vroeger werd gebouwd vanuit controle en beheersing. Op zaal was iedereen in één oogopslag zichtbaar. De verpleging woonde soms letterlijk boven de groep.'s Heeren Loo bouwt tegenwoordig met als vertrekpunt de cliënt en de behoeften die hij heeft om zich te ontwikkelen. De woningen hebben niet langer de kenmerken van een tehuis, maar van een thuis: prettig, mooi en veilig en met ruimte voor individualiteit. Er veel ruimte voor individuele wensen en bezigheden. De meeste cliënten hebben een eigen zit-/slaapkamer met een eigen kamersleutel.
Nel Leijser woont vanaf 1982 bij ’s Heeren Loo. Ze was toen bijna veertig. Ze voelt zich gelukkig in haar appartement in Druten. Maar hoe zelfstandig ze ook is, altijd zijn er regels van de hoge heren zoals zij de managers noemt, die haar in de war brengen en haar rust verstoren. Bijvoorbeeld een verplichte verhuizing.
Lees verder
Wie in de beginjaren muziek wilde, moest daar zelf voor zorgen. Langzaam deden georganiseerde zangclubs en mondorgelverenigingen hun intrede. Sommige paviljoens kregen de beschikking over een harmonium of piano. In de jaren vijftig verschenen platenspelers in de groepen. Meestal stonden die bij de hoofdzuster achter slot en grendel: bij bijzondere gelegenheden werden ze tevoorschijn gehaald om samen naar muziek te luisteren. Pas veel later, bij het ontstaan van eigen slaapkamers in de jaren tachtig, kregen cliënten de beschikking over eigen muziekapparatuur. Nu konden ze zelf bepalen of er klassieke muziek, pop of hard rock klonk.
Carolina Rovers, een medewerker, vertelt: "Op Erica hadden we een zware voordeur die snel achter je dichtsloeg. We hadden al een paar keer gevraagd of er iets aan gedaan kon worden. Dat was niet nodig, werd verteld. Op een dag kwam de directeur op het paviljoen. Tja en toen? Hij kreeg zijn vinger tussen de deur. De voordeur ging er dezelfde dag nog uit! Een paar dagen later zagen we de directeur, zijn hand in het verband. Betsie ging naar hem toe en zei met hele ondeugende ogen: "Meneer de Vette: U heeft bij ons uw vinger tussen de deur gehad, he?"